Vertaal
Naar andere talen: • planear > DEplanear > ENplanear > FR
Vertalingen planear ES>NL

I planear

werkw.
Uitspraak:  [pla'neaɾ]

1) trazar el proyecto para el desarrollo de una acción - plannen
Los altos mandos del ejército planeaban un ataque. - De opperbevelhebbers van het leger planden een aanval.

2) tener intenciones de hacer algo - zich voornemen
planear un viaje - zich een reis voornemen


II planear

werkw.

1) volar con las alas extendidas - vliegen
El cuervo planeaba sobre su presa. - De raaf vloog over zijn prooi.

2) mantenerse en al aire - zweven
El avión planeaba sigiloso sobre la ciudad. - Het vliegtuig zweefde onopvallend over de stad.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
planear (ww.) bedenken (ww.) ; fantaseren (ww.) ; indelen bij (ww.) ; planeren (ww.) ; plannen (ww.) ; uitdenken (ww.) ; verdichten (ww.) ; verzinnen (ww.) ; voorwenden (ww.) ; zweefvliegen (ww.) ; zweven (ww.)
planear glijden
Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `planear`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: apretar
ES: compendiar
ES: comprimir
ES: concentrarse
ES: condensarse
ES: divagar
ES: estrujar
ES: fantasear
ES: idear
ES: imaginar