Vertalingen planear ES>NL
I planear
werkw.
1) trazar el proyecto para el desarrollo de una acción -
plannen Los altos mandos del ejército planeaban un ataque. - De opperbevelhebbers van het leger planden een aanval. |
2) tener intenciones de hacer algo -
zich voornemen planear un viaje - zich een reis voornemen |
II planear
werkw.
1) volar con las alas extendidas -
vliegen El cuervo planeaba sobre su presa. - De raaf vloog over zijn prooi. |
2) mantenerse en al aire -
zweven El avión planeaba sigiloso sobre la ciudad. - Het vliegtuig zweefde onopvallend over de stad. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
planear (ww.) | bedenken (ww.) ; fantaseren (ww.) ; indelen bij (ww.) ; planeren (ww.) ; plannen (ww.) ; uitdenken (ww.) ; verdichten (ww.) ; verzinnen (ww.) ; voorwenden (ww.) ; zweefvliegen (ww.) ; zweven (ww.) |
planear | glijden |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `planear`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: apretarES: compendiarES: comprimirES: concentrarseES: condensarseES: divagarES: estrujarES: fantasearES: idearES: imaginar