Vertaal
Naar andere talen: • pillar > DEpillar > ENpillar > FR
Vertalingen pillar ES>NL

I pillar

werkw.
Uitspraak:  [piaɾ]

1) alcanzar y agarrar a una persona o cosa - te pakken krijgen
Pilló las llaves y salió de la casa. - Hij pakte de sleutels en ging het huis uit.

2) agarrar con las manos o con un instrumento a una persona o cosa - (vast)grijpen
Pilló un clavo con unas tenazas y lo arrancó de la pared. - Hij greep met een tang een spijker vast en trok die uit de muur.

3) contraer una enfermedad, en general contagiosa - oplopen
pillar un catarro - een verkoudheid oplopen

4) apretar una cosa produciendo daño - ergens tussen komen
Le pillé la falda con la puerta y tuvimos que regresar para que se cambiara. - Ik liet haar met de rok tussen de deur komen en we moesten terugkeren zodat ze zich kon omkleden.

5) sorprender a una persona desprevenida en el momento en que comete una falta - betrappen
Me pilló hurgando en su bolso. - Hij heeft me betrapt toen ik in zijn tas zat te stelen.

6) entender algo que es difícil o tiene doble sentido - doorkrijgen
Pillé su sarcasmo de inmediato. - Ik had zijn sarcasme onmiddellijk door.


II pillar

werkw.

encontrarse en una determinada posición o situación - zich bevinden
Tu visita me pilla muy ocupado. - Ik was heel druk bezig toen jij op bezoek kwam.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
pillar (ww.) omklemmen (ww.) ; uitzuigen (ww.) ; uitplunderen (ww.) ; uitpersen (ww.) ; uitknijpen (ww.) ; snuffelen (ww.) ; snappen (ww.) ; roven (ww.) ; plunderen (ww.) ; beroven (ww.) ; leegplunderen (ww.) ; leeghalen (ww.) ; knellen (ww.) ; klemmen (ww.) ; grabbelen (ww.) ; graaien (ww.) ; betrappen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `pillar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abrazarse a
ES: agarrar
ES: agarrotarse
ES: asaltar
ES: atrancar
ES: atrapar
ES: cautivar
ES: cazar
ES: clavar con alfileres
ES: coger