ofertar

werkw.

Uitspraak:

[ofeɾ'taɾ]

1) ofrecer un producto a un precio más bajo de lo normal - tegen een lagere prijs aanbieden

ofertar libros - boeken tegen een lagere prijs aanbieden

2) prometer algo a una persona - toezeggen

Le ofertó el automóvil para ir a la ciudad. - Hij heeft hem de auto toegezegd om naar de stad te gaan.

© K Dictionaries Ltd.

ofertar (ww.)

aanbieden (ww.) ; aanreiken (ww.) ; geven (ww.) ; indienen (ww.) ; laten zien (ww.) ; offreren (ww.) ; presenteren (ww.) ; tonen (ww.) ; uitloven (ww.) ; voorleggen (ww.)

Bron: interglot




ES: aparecer
ES: dar
ES: demostrar
ES: elevar una instancia
ES: exhibir
ES: hacer postura
ES: licitar
ES: manifestar
ES: mostrar
ES: ofrecer