Vertalingen socio ES>NL
el/la socio, -cia
zelfst.naamw.
1) persona que pertenece a una agrupación -
lid | Hay una reunión de socios del club para elegir directivos. - Er is een vergadering van de leden van de club om de directieleden te kiezen. |
2) persona que forma parte de una sociedad de carácter comercial -
aandeelhouder | Los socios declararon la bancarrota de la empresa. - De aandeelhouders hebben het faillissement van het bedrijf aangevraagd. |
3) se usa para referir de manera familiar a los amigos o compañeros -
makker | Pásame la botella, socio. - Geef me de fles aan, makker. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| el socio (m) | de lidmaat ; het vriendje ; de vriend (m) ; de roede ; de pik (m) ; de piemel (m) ; de penis (m) ; pal (znw.) ; de makker (m) ; het maatje ; de maat (m) ; de lul (m) ; het lid ; de kompaan (m) ; het kameraadje ; de kameraad (m) ; de handelspartner (m) ; de genoot (m) ; de gabber (m) ; de firmant (m) ; de bondgenote (v) |
| socio | aandeelhouder ; deelgenoot |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `socio`
Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: adherenteES: afiliadoES: aliadoES: amigoES: asociadoES: bielaES: colegaES: compincheES: condueñoES: confederado
