Vertalingen nacer ES>NL
nacer
werkw.
1) salir del vientre materno -
geboren worden nacieron cachorritos - er zijn puppies geboren |
2) salir del huevo un animal ovíparo dierkunde -
uit het ei komen Los pichones son vulnerables cuando nacen. - Jonge duiven zijn kwetsbaar als ze uit het ei komen. |
3) comenzar a salir un vegetal de su semilla -
ontspruiten Nacieron los brotes de primavera. - De lentescheuten zijn ontsproten. |
4) salir un astro en el horizonte -
opkomen nacer el sol - het opkomen van de zon |
5) comenzar a tener existencia una cosa -
beginnen nacer una amistad - een vriendschap beginnen |
6) salir plumas o pelos a una persona o animal -
beginnen te groeien Le están naciendo cabellos al bebé. - De baby begint haren te krijgen. |
7) nacer un río o fuente en un lugar -
ontspringen El río nace en una fuente. - De rivier ontspringt in een bron. |
8) proceder una cosa de otra -
voortkomen El alfabeto latino nació del alfabeto griego. - Het Latijnse alfabet is voortgekomen uit het Griekse alfabet. |
9) tener una capacidad innata o especial para algo -
in de wieg gelegd zijn Nació para pintar. - Hij is in de wieg gelegd om te schilderen. |
10) iniciarse a una actividad -
ontdekken Nació a la poesía con López de Vega. - Hij heeft de schilderkunst met López de Vega ontdekt. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
nacer (ww.) | ontluiken (ww.) ; ontspringen (ww.) ; ontspruiten (ww.) ; ontstaan (ww.) ; opbloeien (ww.) ; ter wereld komen (ww.) ; zich ontsluiten (ww.) |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `nacer`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: asomarES: brotarES: derivarES: desarrollarseES: dimanarES: eclosionarES: emergerES: empezarES: germinarES: iniciarse