Vertaal
Naar andere talen: • jugar > DEjugar > ENjugar > FR
Vertalingen jugar ES>NL

I jugar

werkw.
Uitspraak:  [xuaɾ]

1) hacer algo para diversión - spelen
jugar con los amigos - met vrienden spelen

2) tomar parte en una competición deportiva - spelen
Juego de defensa en mi equipo. - Ik speel als verdediger in mijn team.

3) participar cada participante en un turno - spelen
jugar con presteza - met behendigheid spelen

4) arriesgar dinero en una competición o sorteo - inzetten
jugar a las carreras de caballos - inzetten op het paardenrennen

5) tratar sin respeto a alguien o algo - misbruiken
No juegues con mis sentimientos. - Maak geen misbruik van mijn gevoelens.

6) intervenir en algo que puede otorgar un beneficio pero que supone riesgo - riskeren
Jugaba y especulaba con la compra venta de terrenos. - Hij riskeerde en speculeerde met de koop en verkoop van gronden.

7) manipular los elementos que componen algo para producir algún efecto - spelen
Parecía jugar con las notas, pero estaba componiendo una obra inmortal. - Het leek of hij met de noten speelde, maar hij was een onsterfelijk werk aan te componeren.

8) ejercer una cosa influencia en otra - beïnvloeden
Mis nervios me juegan en contra en los exámenes. - Mijn zenuwen helpen me niet bij het examen.

9) tomar lugar en un asunto - spelen
Jugó un papel decisivo en la planificación de la estafa. - Hij speelde een doorslaggevende rol in de planning van de oplichterij.


II jugar

werkw.

1) realizar partidas de alguna deporte o juego - spelen
jugar una carrera - een wedstrijd spelen

2) usar alguno de los elementos de un juego - spelen
jugar un as de espadas - een aas van espadas spelen

3) ejercer una actividad - vertolken
Juego un papel secundario en la obra. - Ik vertolk een bijrol in het toneelstuk.
uitdrukking jugar con fuego
uitdrukking jugar fuerte


III jugarse

werkw.
Uitspraak:  [xuaɾse]

1) arriesgar lo que se expresa en una apuesta - op het spel zetten
Se jugó mucho dinero en una mano de póker. - Er is veel geld op het spel gezet in een rondje poker.

2) poner en peligro una cosa - riskeren
jugarse la vida - het leven riskeren

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
jugar (ww.) acteren (ww.) ; een gok wagen (ww.) ; gokken (ww.) ; inzetten (ww.) ; neerleggen (ww.) ; onderuit halen (ww.) ; speelgeld inzetten (ww.) ; spelen (ww.) ; toneelspelen (ww.) ; uitspelen (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `jugar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: actuar
ES: apostar
ES: colocar
ES: colocarse
ES: componer
ES: depositar sobre
ES: derribar
ES: destinar
ES: encajar
ES: engarzar