Vertalingen instalar ES>NL
I instalar
werkw.
1) establecer algo en un lugar para que realice su función correspondiente -
installeren instalar la cocina - het fornuis installeren |
2) colocar en un lugar los medios necesarios para el desarrollo de una actividad -
plaatsen Instalaron un puesto sanitario en la frontera. - Ze hebben een gezondheidspost aan de grens geplaatst. |
3) establecer a una persona en un lugar para fijar su residencia -
onderbrengen Instaló a su familia en el campo. - Hij heeft zijn gezin op het platteland ondergebracht. |
II instalarse
werkw.
establecerse en un lugar y fijar residencia -
zich vestigen instalarse en el extranjero - zich in het buitenland vestigen |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
instalar (ww.) | inrichten (ww.) ; stationeren (ww.) ; posteren (ww.) ; posten (ww.) ; plechtig bevestigen (ww.) ; plaatsen (ww.) ; opzetten (ww.) ; op gang brengen (ww.) ; inwijden (ww.) ; instellen (ww.) ; installeren (ww.) ; aanbinden (ww.) ; initiëren (ww.) ; inhuldigen (ww.) ; inaugureren (ww.) ; benoemen (ww.) ; beginnen (ww.) ; afstemmen (ww.) ; aanstellen (ww.) ; aansluiten (ww.) ; aanknopen (ww.) |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `instalar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: acomodarES: acondicionarES: aparcarES: armarES: arreglarES: asentarES: calzarES: colocarES: colocarseES: comenzar