Vertalingen florecer ES>NL
I florecer
werkw.
1) dar flores plantkunde -
bloeien | Los crisantemos florecen en febrero y marzo. - De chrysanten bloeien in februari en maart. |
2) prosperar algo en importancia -
floreren | El comercio florece por el turismo local. - De handel bloeit vanwege het plaatselijke toerisme. |
3) existir en un tiempo y lugar determinados -
hoogtij vieren | La nouvelle vague floreció en Francia a mediados del siglo XX. - De nouvelle vague vierde hoogtij in Frankrijk halverwege de 20e eeuw. |
II florecerse
werkw.
ponerse mohoso un alimento -
beschimmelen | se floreció el pan - het brood is beschimmeld |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| florecer (ww.) | opfleuren (ww.) ; wassen (ww.) ; vernieuwen (ww.) ; verbeteren (ww.) ; tot volle wasdom komen (ww.) ; tot hoogconjunctuur komen (ww.) ; tot bloei komen (ww.) ; tieren (ww.) ; renoveren (ww.) ; opbloeien (ww.) ; ontplooien (ww.) ; herstellen (ww.) ; hernieuwen (ww.) ; goed lopen (ww.) ; gedijen (ww.) ; floreren (ww.) ; bloeien (ww.) |
| florecer | bloeien |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `florecer`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: actualizarES: alzarES: aventajarES: brotarES: cambiarES: dearrollarseES: desarrollarES: desarrollarseES: estar en augeES: florar