Vertalingen estafar ES>NL
estafar
werkw.
1) quitar a alguien valores mediante engaño -
oplichten Se dedicaba a estafar turistas. - Hij hield zich bezig met het oplichten van toeristen. |
2) dar a una persona de menos o cobrarle de más -
afzetten Nos estafó el taxista. - De taxichauffeur heeft ons afgezet. |
3) no dar a una persona o grupo lo que se había ofrecido -
belazeren estafar a los pasajeros del crucero - de passagiers van de cruise belazeren |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
estafar (ww.) | tillen (ww.) ; foppen (ww.) ; grijpen (ww.) ; in de maling nemen (ww.) ; misleiden (ww.) ; neppen (ww.) ; omlijnen (ww.) ; oplichten (ww.) ; te pakken nemen (ww.) ; besodemieteren (ww.) ; vastgrijpen (ww.) ; vastnemen (ww.) ; vastpakken (ww.) ; vatten (ww.) ; verneuken (ww.) ; voor de gek houden (ww.) ; zwendelen (ww.) ; aanpakken (ww.) ; beperken (ww.) ; belazeren (ww.) ; beknotten (ww.) ; begrenzen (ww.) ; begoochelen (ww.) ; beetpakken (ww.) ; beetnemen (ww.) ; beetgrijpen (ww.) ; beduvelen (ww.) ; bedriegen (ww.) ; bedotten (ww.) ; bedonderen (ww.) ; afzetten (ww.) ; afpalen (ww.) ; afbakenen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `estafar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abrirES: acotarES: afligirES: agarrarES: agrandarseES: alzarES: amanecerES: amputarES: apagarES: apear