Vertaal
Naar andere talen: • estafar > DEestafar > ENestafar > FR
Vertalingen estafar ES>NL

estafar

werkw.
Uitspraak:  [esta'faɾ]

1) quitar a alguien valores mediante engaño - oplichten
Se dedicaba a estafar turistas. - Hij hield zich bezig met het oplichten van toeristen.

2) dar a una persona de menos o cobrarle de más - afzetten
Nos estafó el taxista. - De taxichauffeur heeft ons afgezet.

3) no dar a una persona o grupo lo que se había ofrecido - belazeren
estafar a los pasajeros del crucero - de passagiers van de cruise belazeren

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
estafar (ww.) tillen (ww.) ; foppen (ww.) ; grijpen (ww.) ; in de maling nemen (ww.) ; misleiden (ww.) ; neppen (ww.) ; omlijnen (ww.) ; oplichten (ww.) ; te pakken nemen (ww.) ; besodemieteren (ww.) ; vastgrijpen (ww.) ; vastnemen (ww.) ; vastpakken (ww.) ; vatten (ww.) ; verneuken (ww.) ; voor de gek houden (ww.) ; zwendelen (ww.) ; aanpakken (ww.) ; beperken (ww.) ; belazeren (ww.) ; beknotten (ww.) ; begrenzen (ww.) ; begoochelen (ww.) ; beetpakken (ww.) ; beetnemen (ww.) ; beetgrijpen (ww.) ; beduvelen (ww.) ; bedriegen (ww.) ; bedotten (ww.) ; bedonderen (ww.) ; afzetten (ww.) ; afpalen (ww.) ; afbakenen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `estafar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abrir
ES: acotar
ES: afligir
ES: agarrar
ES: agrandarse
ES: alzar
ES: amanecer
ES: amputar
ES: apagar
ES: apear