Vertalingen echar ES>NL
I echar
werkw.
1) impulsar a algo hacia algún lugar -
gooien echar un pez al agua - een vis in het water gooien |
2) hacer caer algo en un lugar -
werpen echar un voto en una urna - een stembiljet in een stembus werpen |
3) hacer que algo o alguien salga de un lugar -
wegsturen echar a los niños de la sala - de kinderen uit de zaal wegsturen |
4) desprender una cosa fuera de sí -
afgeven , uitstoten El hierro incandescente echaba chispas. - Er springen vonken van het gloeiende ijzer af. |
5) producir un organismo algo que nace de él -
produceren El limonero echó frutos. - De citroenboom heeft vruchten geproduceerd. |
6) hacer que una persona deje de tener su empleo -
ontslaan Echamos a la sirvienta. - We hebben het dienstmeisje ontslagen. |
7) verter algo -
toevoegen echar condimentos al guisado - kruiden toevoegen aan de stoofschotel |
8) notificar una cosa -
verspreiden echar una circular - een rondzendbrief verspreiden |
9) valerse de una actitud o cualidad ante determinado asunto -
doen echarle mucho esfuerzo a algo - iets met veel inspanning doen |
10) cerrar puertas o ventanas -
dichtdoen echar llaves - op slot doen |
11) dejar que una cosa se resuelva a través de un sorteo -
verwedden echar suertes - lootjes trekken |
12) tomar una persona algo de determinada manera -
beschouwen Echó la noticia a broma. - Hij beschouwde het nieuwtje als een grap. |
13) realizar una acción -
maken echar una caminata - een wandeling maken |
14) emplear en un asunto el tiempo que se expresa -
nodig hebben Echamos dos horas de vuelo para volver. - We hebben twee uur gevlogen om terug te keren. |
15) vomitar lo que está en el estómago -
overgeven Echó el desayuno. - Hij heeft het ontbijt overgegeven. |
echar a perder (=estropear una cosa material o inmaterial) - voorbij laten gaan
echar a perder una oportunidad - een kans voorbij laten gaan
|
echar de menos (=añorar a alguien o a algo) - missen
echar de menos la infancia - de kindertijd missen
|
echar pestes (=mostrar un gran enojo criticando mucho) - foeteren
Echaba pestes de sus vecinos. - Hij foeterde op de buren.
|
echar por tierra (=destruir una cosa) - vernietigen
echar por tierra una ciudadela - een burcht vernietigen
|
II echarse
werkw.
1) arrojarse hacia una persona o cosa -
zich storten echarse al agua - in het water springen |
echarse para atrás (=arrepentirse de algo) - tergukrabbelen
Se echó para atrás con lo de la compra. - Hij krabbelde terug met betrekking tot de aankoop.
|
2) salir a un lugar con decisión -
zich storten echarse a la lucha - zich in de strijd storten |
3) acostarse para dormir o descansar -
gaan liggen echarse en la cama - op bed gaan liggen |
4) moverse o inclinarse en alguna dirección -
bewegen Échate a un lado que no puedo pasar. - Ga aan de kant want ik kan er niet langs. |
5) tener relaciones sexuales -
geslachtsgemeenschap hebben Se echó a la hija del jefe. - Hij is met de dochter van de baas naar bed geweest. |
echarse a + infinitivo (=comenzar a realizar la actividad que se expresa) - beginnen te
echarse a llorar - beginnen te huilen
|
echarse a perder (=estropearse una cosa material o inmaterial) - bederven
el pescado se echó a perder. - de vis is bedorven.
|
echárselas (=presumir o alardear de una cosa) - zich voordoen
Se las echa de gran empresario. - Hij doet zich voor als een groots ondernemer.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
echar (ww.) | verbannen (ww.) ; smijten (ww.) ; sturen (ww.) ; tappen (ww.) ; toezenden (ww.) ; uitbannen (ww.) ; uitscheiden (ww.) ; uitstorten (ww.) ; uitstoten (ww.) ; uitsturen (ww.) ; uitwerpen (ww.) ; uitwijzen (ww.) ; uitzetten (ww.) ; serveren (ww.) ; verdrijven (ww.) ; verhuizen (ww.) ; verjagen (ww.) ; verkassen (ww.) ; verzenden (ww.) ; voeren (ww.) ; weggooien (ww.) ; wegjagen (ww.) ; wegsmijten (ww.) ; wegsturen (ww.) ; wegzenden (ww.) ; gunst verlenen (ww.) ; afdanken (ww.) ; afscheiden (ww.) ; afvoeren (ww.) ; bannen (ww.) ; begeleiden (ww.) ; bezweren (ww.) ; bijgieten (ww.) ; doneren (ww.) ; ecarteren (ww.) ; geven (ww.) ; gieten (ww.) ; gunnen (ww.) ; ingieten (ww.) ; inschenken (ww.) ; intappen (ww.) ; leiden (ww.) ; lozen (ww.) ; meevoeren (ww.) ; ontheffen (ww.) ; ontslaan (ww.) ; opsturen (ww.) ; posten (ww.) ; schenken (ww.) |
echar | werpen |
Bronnen: interglot; Diving dictionary
Voorbeeldzinnen met `echar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abalanzarseES: acceder aES: accedidoES: acosarES: adjudicarES: admitirES: ahorrarES: ahuyentarES: amanecerES: apartar