Vertalingen casar ES>NL
I casar
werkw.
testificar un matrimonio -
trouwen Los casó un cura amigo de la familia. - Zij zijn getrouwd door een priester die bevriend is met de familie. |
II casarse
werkw.
contraer matrimonio -
in het huwelijk treden Decidió casarse. - Hij besloot om te gaan trouwen. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
casar (ww.) | annuleren (ww.) ; huwen (ww.) ; in het huwelijk treden (ww.) ; trouwen (ww.) ; vernietigen (ww.) ; zich in de echt verbinden (ww.) ; zich verbinden (ww.) |
Bronnen: Wikipedia; interglot
Voorbeeldzinnen met `casar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: casarseES: comprometerse