Vertaal
Naar andere talen: • dictar > DEdictar > ENdictar > FR
Vertalingen dictar ES>NL

dictar

werkw.
Uitspraak:  [dik'taɾ]

1) decir o leer un texto en voz alta para que otro pueda escribirlo - dicteren
El gerente dicta una carta a su secretaria. - Het hoofd dicteert een brief aan zijn secretaresse.

2) emitir una ley o sentencia - voorschrijven
dictar un fallo - een vonnis vellen

3) dar una conferencia o clase - houden
El maestro dictó el tema. - De onderwijzer gaf les over het thema.

4) influir algo a alguien - ingeven
La conciencia me lo dicta. - Ik volg mijn geweten.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
dictar (ww.) bevelen (ww.) ; dicteren (ww.) ; gebieden (ww.) ; gelasten (ww.) ; ingeven (ww.) ; uitdrukken (ww.) ; uitdrukking geven aan (ww.) ; uiten (ww.) ; uiting geven aan (ww.) ; vertolken (ww.) ; verwoorden (ww.) ; voorschrijven (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `dictar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acaudillar
ES: anunciar
ES: apagar
ES: aseverar
ES: caracterizar
ES: dar orden de
ES: decir
ES: declarar
ES: decretar
ES: desembrollar