Vertaal
Naar andere talen: • conjugar > DEconjugar > ENconjugar > FR
Vertalingen conjugar ES>NL

I conjugar

werkw.
Uitspraak:  [konxuaɾ]

1) articular varias cosas entre sí - samenvoegen
La mujer conjugó varias especias para la salsa. - De vrouw voegde verschillende kruiden samen voor de saus.

2) enunciar ordenadamente las diferentes formas de un verbo grammatica - vervoegen
Conjugó el verbo "amar" en el modo indicativo. - Hij vervoegde het werkwoord "amar" in de aanwijzende vorm.


II conjugarse

werkw.
Uitspraak:  [konxuaɾse]

combinarse entre sí dos o más cosas con un resultado - zich verenigen
Se conjugaron varias circunstancias para que me dieran el puesto de trabajo. - Door een samenloop van verschillende omstandigheden heb ik de baan gekregen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
conjugar (ww.) declineren (ww.) ; overeenbrengen (ww.) ; verbuigen (ww.) ; vervoegen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `conjugar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: ajustar
ES: cascar
ES: compaginar
ES: conciliar
ES: declinar
ES: flectar la cabeza
ES: fusionar
ES: reunir
ES: unir