Vertalingen aprender ES>NL
I aprender
werkw.
adquirir conocimientos -
leren aprender idiomas - talen leren |
II aprender
werkw.
retener algo en la memoria -
uit het hoofd leren Los niños aprendían pasajes de la Biblia. - De kinderen leerden verhalen van de Bijbel uit het hoofd. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
aprender (ww.) | onderwijzen (ww.) ; verwerven (ww.) ; vernemen (ww.) ; verhoren (ww.) ; uitvragen (ww.) ; uithoren (ww.) ; toewijzen (ww.) ; toekennen (ww.) ; toebedelen (ww.) ; te horen krijgen (ww.) ; studeren (ww.) ; overhoren (ww.) ; opsteken (ww.) ; oppikken (ww.) ; aanleren (ww.) ; ondervragen (ww.) ; meepikken (ww.) ; meekrijgen (ww.) ; leren (ww.) ; kennis opdoen (ww.) ; instuderen (ww.) ; iets toekennen (ww.) ; iets leren (ww.) ; horen (ww.) ; gunnen (ww.) ; eigen maken (ww.) ; blokken (ww.) ; bekwamen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `aprender`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: accederES: acceder aES: admitirES: adquirirES: adquirir experienciaES: alzarES: amarrarES: apoderarse deES: atenderES: atender a