Vertaal
Naar andere talen: • aprender > DEaprender > ENaprender > FR
Vertalingen aprender ES>NL

I aprender

werkw.
Uitspraak:  [aenˈdeɾ]

adquirir conocimientos - leren
aprender idiomas - talen leren


II aprender

werkw.

retener algo en la memoria - uit het hoofd leren
Los niños aprendían pasajes de la Biblia. - De kinderen leerden verhalen van de Bijbel uit het hoofd.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
aprender (ww.) onderwijzen (ww.) ; verwerven (ww.) ; vernemen (ww.) ; verhoren (ww.) ; uitvragen (ww.) ; uithoren (ww.) ; toewijzen (ww.) ; toekennen (ww.) ; toebedelen (ww.) ; te horen krijgen (ww.) ; studeren (ww.) ; overhoren (ww.) ; opsteken (ww.) ; oppikken (ww.) ; aanleren (ww.) ; ondervragen (ww.) ; meepikken (ww.) ; meekrijgen (ww.) ; leren (ww.) ; kennis opdoen (ww.) ; instuderen (ww.) ; iets toekennen (ww.) ; iets leren (ww.) ; horen (ww.) ; gunnen (ww.) ; eigen maken (ww.) ; blokken (ww.) ; bekwamen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `aprender`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acceder
ES: acceder a
ES: admitir
ES: adquirir
ES: adquirir experiencia
ES: alzar
ES: amarrar
ES: apoderarse de
ES: atender
ES: atender a