zelfst.naamw.
Yo voy a mi aire. - Ik ga mijn eigen gang. |
aire acondicionado (=sistema de refrigeración de un lugar) - airconditioning
Almorcemos en un lugar con aire acondicionado, que hoy hace mucho calor. - Laten we ergens gaan lunchen waar airconditioning is, want vandaag is het heel warm.
|
al aire libre (=en un lugar abierto, en el campo) - in de openlucht
un almuerzo al aire libre - een lunch in de openlucht
|
cambiar de aires (=cambiar de trabajo, lugar de residencia o ambiente en general) - van omgeving veranderen
Necesito cambiar de aires, así que me iré por un tiempo al campo. - Ik heb een verandering van omgeving nodig, dus ga ik een tijdje naar het platteland.
|
en el aire (=inseguro, que aún no se resuelve) - onbeslist
El proyecto está todavía en el aire, no nos dieron aún la aprobación. - Het project hangt nog in de lucht, we hebben nog geen goedkeuring gekregen.
|
tomar aire (=detenerse en una actividad para descansar) - een luchtje scheppen
Después del examen, salió a tomar aire. - Na het examen is hij een luchtje gaan scheppen.
|
vivir del aire (=vivir sin dinero, no tener recursos) - van de lucht leven
Si no estudia, debe trabajar, porque no se puede vivir del aire. - Als je niet studeert moet je gaan werken, want je kunt niet van de lucht leven.
|
zelfst.naamw.