Vertaal
Naar andere talen: • gustar > DEgustar > ENgustar > FR
Vertalingen gustar ES>NL

I gustar

werkw.
Uitspraak:  [gus'taɾ]

experimentar el sabor de alguna cosa - lekker vinden
El crítico gustó el guisado y lo encontró delicioso. - De criticus vond de stoofschotel lekker en smaakvol.


II gustar

werkw.

1) hacer una cosa o persona que alguien experimente placer o satisfacción con ella - bevallen
Me gustan las películas de acción. - Ik houd van actiefilms.

2) sentir atracción física una persona hacia otra - vallen op
A mi hermano le gusta la vecina. - Mijn broer heeft een oogje op de buurvrouw.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
gustar (ww.) graag hebben (ww.) ; voorproeven (ww.) ; smaken (ww.) ; proeven (ww.) ; prettig vinden (ww.) ; plezieren (ww.) ; lusten (ww.) ; leuk vinden (ww.) ; lekker vinden (ww.) ; houden van (ww.) ; graag lusten (ww.) ; aanstaan (ww.) ; goeddunken (ww.) ; genot hebben van (ww.) ; genieten (ww.) ; gelieven (ww.) ; conveniëren (ww.) ; bevallen (ww.) ; believen (ww.) ; bekoren (ww.) ; behagen (ww.) ; amuseren (ww.)
Bronnen: Engoi Woordenschatoefeningen; interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `gustar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: agradar
ES: alegrar
ES: apetecer
ES: aprobar
ES: aprovechar
ES: catar
ES: comer con gusto
ES: complacer
ES: convenir
ES: dar gusto