Vertaal
Naar andere talen: • asistir > DEasistir > ENasistir > FR
Vertalingen asistir ES>NL

I asistir

werkw.
Uitspraak:  [asisˈtiɾ]

1) dar ayuda o auxilio, cuidar, atender a alguien - verzorgen
Los médicos asisten a los enfermos. - De artsen verzorgen de zieken.

2) ayudar a alguien en una tarea o función - begeleiden
Los enfermeros asisten a los médicos. - De verplegers begeleiden de artsen.


II asistir

werkw.

estar alguien en un lugar o evento - bijwonen
asistir a una boda - een huwelijk bijwonen
asistir a clase - naar de les komen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
asistir (ww.) iemand vervangen (ww.) ; weldoen (ww.) ; verzorgen (ww.) ; verplegen (ww.) ; tegenwoordig zijn (ww.) ; seconderen (ww.) ; ondersteunen (ww.) ; meehelpen (ww.) ; inbrengen (ww.) ; iets in te brengen hebben (ww.) ; helpen (ww.) ; handreiken (ww.) ; erbij zijn (ww.) ; bijstaan (ww.) ; bijspringen (ww.) ; assisteren (ww.)
asistir aanwezig zijn ; bijwonen ; begeleiden
Bronnen: interglot; Omegawiki.org


Voorbeeldzinnen met `asistir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acudir
ES: acudir en ayuda
ES: aparecer
ES: aportar
ES: apoyar
ES: atender
ES: auxiliar
ES: ayudar
ES: caminar
ES: colaborar