Vertaal
Naar andere talen: • aprobar > DEaprobar > ENaprobar > FR
Vertalingen aprobar ES>NL

I aprobar

werkw.
Uitspraak:  [aoˈβaɾ]

1) estar de acuerdo con algo, considerarlo correcto o bueno - goedkeuren
La Legislatura aprobó el operativo policial. - De wetgevende vergadering keurde de politieactie goed.

2) decidir que una persona es apta o competente en algo - laten slagen
El profesor nos aprobó a todos. - De leraar liet ons allemaal slagen.


II aprobar

werkw.

alcanzar los objetivos en una asignatura o prueba - halen
aprobar el examen de idioma - het taalexamen halen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
aprobar (ww.) halen (ww.) ; verwerven (ww.) ; verkrijgen (ww.) ; toestemming verlenen (ww.) ; toestemmen in (ww.) ; toestaan (ww.) ; steunen (ww.) ; ruggesteunen (ww.) ; ratificeren (ww.) ; permitteren (ww.) ; pakken (ww.) ; kopen (ww.) ; instemmen (ww.) ; aankopen (ww.) ; goedvinden (ww.) ; goedkeuren (ww.) ; goeddunken (ww.) ; fiatteren (ww.) ; erdoor komen (ww.) ; billijken (ww.) ; bijvallen (ww.) ; believen (ww.) ; autoriseren (ww.) ; akkoord gaan met (ww.) ; aanstaan (ww.) ; aanschaffen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `aprobar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acceder
ES: aceptar
ES: acreditar
ES: admitir
ES: adquirir
ES: agradar
ES: asentir
ES: autorizar
ES: buscar
ES: coger