Vertalingen abrazar ES>NL
I abrazar
werkw.
1) estrechar entre los brazos -
omarmen abrazar a un hijo - een kind omarmen |
2) desear con fervor -
omhelzen abrazar la ilusión - de hoop koesteren |
3) comenzar a seguir cierta cosa o costumbre -
aannemen abrazar una empresa - een bedrijf aannemen abrazar la vida religiosa - het religieuze levensritme omhelzen |
II abrazarse
werkw.
estrecharse en señal de afecto -
elkaar omhelzen Los dos hermanos se abrazaron. - De twee broers omhelsden elkaar. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
abrazar (ww.) | bijsluiten (ww.) ; bijvoegen (ww.) ; insluiten (ww.) ; knuffelen (ww.) ; knuffen (ww.) ; kozen (ww.) ; kroelen met iemand (ww.) ; liefkozen (ww.) ; omarmen (ww.) ; omhelzen (ww.) ; omstrengelen (ww.) ; omtrekken (ww.) ; toevoegen (ww.) ; zich omdraaien (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `abrazar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abarcarES: acariciarES: adjuntarES: agregarES: aislarES: apartarseES: coger en brazosES: comprenderES: comprimirES: contener