Vertaal
Naar andere talen: • abrazar > DEabrazar > ENabrazar > FR
Vertalingen abrazar ES>NL

I abrazar

werkw.
Uitspraak:  [aβɾaˈɑuaɾ]

1) estrechar entre los brazos - omarmen
abrazar a un hijo - een kind omarmen

2) desear con fervor - omhelzen
abrazar la ilusión - de hoop koesteren

3) comenzar a seguir cierta cosa o costumbre - aannemen
abrazar una empresa - een bedrijf aannemen
abrazar la vida religiosa - het religieuze levensritme omhelzen


II abrazarse

werkw.
Uitspraak:  [aβɾaˈɑuaɾse]

estrecharse en señal de afecto - elkaar omhelzen
Los dos hermanos se abrazaron. - De twee broers omhelsden elkaar.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
abrazar (ww.) bijsluiten (ww.) ; bijvoegen (ww.) ; insluiten (ww.) ; knuffelen (ww.) ; knuffen (ww.) ; kozen (ww.) ; kroelen met iemand (ww.) ; liefkozen (ww.) ; omarmen (ww.) ; omhelzen (ww.) ; omstrengelen (ww.) ; omtrekken (ww.) ; toevoegen (ww.) ; zich omdraaien (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `abrazar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abarcar
ES: acariciar
ES: adjuntar
ES: agregar
ES: aislar
ES: apartarse
ES: coger en brazos
ES: comprender
ES: comprimir
ES: contener