zusammensetzen

Vertalingen zusammensetzen DE>NL

werkw.

Uitspraak:

[ʦuˈz amənz ɛʦən]

1) Teile zu einem Ganzen verbinden - samenvoegen

ein Puzzle zusammensetzen - de puzzelstukjes op de juiste plaats neerleggen

2) miteinander irgendwo Platz nehmen - bij elkaar gaan zitten

Sie wollen sich bei einem Glas Wein zusammensetzen und alles besprechen. - Zij wilden samenkomen en bij een glas wijn alles bespreken.

3) deel van de uitdrukking:

etw. setzt sich aus etw. zusammen

Overige bronnen

zusammensetzen (ww.)	assembleren (ww.) ; bijeen zetten (ww.) ; in elkaar zetten (ww.) ; monteren (ww.) ; samenstellen (ww.)
zusammensetzen	monteren ; opstellen

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.

Voorbeeldzinnen met `zusammensetzen`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: aneinanderfügen
DE: aneinanderheften
DE: aneinandersetzen
DE: anheften
DE: konstruieren
DE: montieren
DE: verbinden
DE: zusammenbauen
DE: zusammenfügen
DE: zusammenheften

Uitdrukkingen en gezegdes

DE: zusammensetzen sich zusammensetzen NL: bij elkaar gaan zitten NL: samengesteld zijn

Ook in de database