Vertaal
Vertalingen Zusammenlegen DE>NL

zusammenlegen

werkw.
Uitspraak:  uˈzamənleːgən]

1) ordentlich falten - opvouwen
die trockene Wäsche abnehmen und zusammenlegen - de droge was afhalen en opvouwen

2) miteinander vereinen - samenvoegen
Die Stationen 1 und 2 sollen zusammengelegt werden. - De haltes 1 en 2 moeten worden samengevoegd.

3) in einem gemeinsamen Zimmer unterbringen - bij elkaar leggen

4) Geld von mehreren Personen sammeln - bij elkaar leggen
Wir haben alle für sein Abschiedsgeschenk zusammengelegt. - Wij hebben voor zijn afscheidscadeau geld bij elkaar gelegd.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zusammenlegen (ww.) bij elkaar leggen (ww.) ; bijeen voegen (ww.) ; combineren (ww.) ; dubbelvouwen (ww.) ; een combinatie maken (ww.) ; fuseren (ww.) ; ineensmelten (ww.) ; koppelen (ww.) ; samenkoppelen (ww.) ; samensmelten (ww.) ; samenvoegen (ww.) ; verbinden (ww.) ; versmelten (ww.)
Zusammenlegen vergaren
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Zusammenlegen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: aneinanderreihen
DE: falten
DE: kombinieren
DE: kompilieren
DE: koppeln
DE: kuppeln
DE: verbinden
DE: vereinen
DE: vereinigen
DE: verketten