Vertalingen anordnen DE>NL
I anordnen
werkw.
1) in eine bestimmte Ordnung, Reihenfolge bringen -
ordenen Sofa und Sessel waren um den Tisch herum angeordnet. - De bank en stoel stonden om de tafel opgesteld. |
2) etw. offiziell beschließen und verkünden -
afkondigen Das Gesundheitsamt hat eine Kontrolle angeordnet. - Door de gezondheidszorg is een controle afgekondigd. |
II die Anordnung
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈan|ɔrdnʊŋ] |
Verbuigingen: | Anordnung , Anordnungen |
1) deel van de uitdrukking: ordening die Anordnung nach Sachgebieden - op onderwerp sorteren |
2) deel van de uitdrukking: bevel auf polizeiliche Anordnung hin - op bevel van de politie eine Anordnung befolgen - een bevel opvolgen |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
anordnen (ww.) | bevelen (ww.) ; verordineren (ww.) ; regelen (ww.) ; ordonneren (ww.) ; leidinggeven (ww.) ; leiden (ww.) ; ingeven (ww.) ; iets op touw zetten (ww.) ; gelasten (ww.) ; gebieden (ww.) ; dicteren (ww.) ; decreteren (ww.) ; commanderen (ww.) ; bevel voeren over (ww.) ; bestemmen (ww.) ; arrangeren (ww.) ; afkondigen (ww.) ; aanvoeren (ww.) |
das Anordnen | het voorschrijven ; het verordenen ; het schikken ; het ordenen ; beschikken (znw.) ; het bepalen |
anordnen | rangschikken |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `anordnen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: anpassenDE: arrangierenDE: aufbauenDE: auferlegenDE: aufgliedernDE: aufstellenDE: aufteilenDE: auftragenDE: ausrichtenDE: bauen