1. MWB
  2. Vertalen
  3. abprallen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • abprallen > EN • abprallen > ES • abprallen > FR
Vertalingen abprallen DE>NL

abprallen

werkw.
Uitspraak:  [ˈappralən]

beim Auftreffen auf eine Oberfläche zurückspringen - stuiteren
Der Ball prallte an der Wand ab. - De bal stuitert terug van de muur.
uitdrukking Kritik prallt an jemandem ab

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
abprallen (ww.) ketsen (ww.) ; stuiteren (ww.)
das Abprallenhet afketsen ; het afstuiten ; het ricocheren ; het terugkaatsen
Bronnen: Wikipedia; interglot


Voorbeeldzinnen met `abprallen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: ablehnen
DE: abrutschen
DE: Abschlagen
DE: abweisen
DE: aufprallen
DE: aufspringen
DE: ausschlagen
DE: einsinken
DE: verweigern
DE: zurückprallen