Vertaal
Naar andere talen: • wippen > ENwippen > ESwippen > FR
Vertalingen wippen DE>NL

wippen

werkw.
Uitspraak:  [ˈvɪpən]

auf und ab schwingen - wippen
mit dem Fuß wippen - met zijn voet op- en neer bewegen
Er ließ das Kind auf seinen Knien wippen. - Hij wipte het kind op zijn knie op- en neer.
Die Feder am Hut wippt bei jedem Schritt. - De veer op de hoed wipt bij elke stap op- en neer.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
wippen (ww.) deinen (ww.) ; golven (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `wippen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: baumeln
DE: flattern
DE: herumfliegen
DE: pendeln
DE: schaukeln
DE: schlenkern
DE: schleudern
DE: schlingen
DE: schlingern
DE: schlittern