Vertaal
Naar andere talen: • Rennen > ENRennen > ESRennen > FR
Vertalingen Rennen DE>NL

rennen

werkw.
Uitspraak:  [ˈrɛnən]

1) so schnell laufen, wie man kann - rennen
Sie musste um ihr Leben rennen. - Zij moest voor haar leven rennen.
Die Kinder rannten um die Wette. - De kinderen renden om het hardst.

2) deel van de uitdrukking:
uitdrukking gegen / an / in etw. rennen
uitdrukking in jemanden rennen
uitdrukking in sein Unglück / ins Verderben rennen

3) ohne ausreichenden Grund oder übertrieben oft irgendwo hingehen - steeds opnieuw blijven gaan
wegen jeder Kleinigkeit zum Arzt / Chef rennen - om elk wissewasje naar de dokter / chef gaan
Musst du denn jeden Abend in die Kneipe rennen? - Moet je dan elke avond naar de kroeg gaan?

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
rennen (ww.) tempo maken (ww.) ; sprinten (ww.) ; spoeden (ww.) ; racen (ww.) ; pezen (ww.) ; motorracen (ww.) ; hard rennen (ww.) ; draven (ww.)
das Rennende wedren (m) ; zich snel voortbewegen (znw.) ; het geren ; wedloop van hardlopers (znw.) ; de wedloop (m) ; het snellen ; het rennen ; de race (m) ; de koers ; het hollen ; de hardloperij (v) ; het hardlopen
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `Rennen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: eilen
DE: ein Rennen fahren
DE: fangen
DE: fegen
DE: galoppieren
DE: Gerenne
DE: hetzen
DE: laufen
DE: preschen
DE: rasen

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: einem den Degen durch die Brust rennen NL: iemand de degen door de borst stoten
DE: einen über den Haufen rennen NL: iemand omverlopen