| Uitspraak: | [ˈgeːbən] |
| Gibst du mir bitte mal den Zucker? - Wil je mij de suiker aangeven? den Kindern etwas zu essen / trinken geben - de kinderen iets te eten / drinken geven Der Briefträger wollte mir deine Post nicht geben. - De postbode wilde mij mijn post niet geven. Er hat mir noch 1000 Euro für das alte Auto gegeben. - Hij heeft mij nog €1000,00 voor de oude auto gegeven. |
| Wer hat dir denn die Erlaubnis gegeben, das zu tun? - Wie heeft jou toch toestemming gegeven om dat te doen? |
| Kannst du mir übers Wochenende dein Auto geben? - Kan ik jouw auto lenen voor het weekend? |
| den Teig in eine Kuchenform geben - het deeg in de taartvorm doen Ich gebe oft Senf in die Salatsoße. - Ik doe vaak mosterd in de slasaus. |
| Im Urlaub gebe ich den Hund meiner Mutter in Pflege. - In de vakantie verzorg ik de hond van mijn moeder. das Auto zur Reparatur in die Werkstatt geben - de auto voor reparatie naar de garage brengen |
| Einen Augenblick, ich gebe Ihnen den zuständigen Kollegen. - Een ogenblik, ik geef u de daarvoor verantwoordelijke collega. |
| Wer gibt? - Wie geeft? |
es gibt jemanden / etw.(=jemand / etw. existiert) - er is iemand / iets Es gibt hunderte von Käsesorten. - Er zijn honderden soorten kaas. |
irgendwo / irgendwann gibt es jemanden / etw.(=jemand / etw. ist vorhanden, vertreten) - krijgen Im Internet gibt es keine Privatsphäre. - Op het internet krijg je privésfeer. |
es gibt etw.(=etw. geschieht, tritt ein, entsteht) - krijgen wenn es wieder Streit gibt - als er weer eens ruzie is | |
Was gibt's?(=was willst du von mir, was ist los?) - wat is er? |
es gibt etw. zu + Infinitiv(=es ist möglich oder nötig, etw. zu tun) - er is iets Was gibt es noch zu beachten? - Waar moet nog op worden gelet? |
es jemandem geben(=jemanden verprügeln, sich an jemandem rächen) - ervan langs geven Denen haben wir's ordentlich gegeben! - Die hebben we er eens goed van langs gegeven! |
etw. von sich geben(=mit seiner Stimme Laute produzieren, etw. sagen) - iets zeggen erstickte Laute / ein Krächzen von sich geben - verstikkende stilte / een hees geluid uiten |
etw. gibt sich(=etw. hört auf, lässt nach) - verdwijnen Die Schmerzen gaben sich bald wieder. - De pijn kwamen snel terug. |
sich irgendwie geben(=versuchen, einen bestimmten Eindruck zu erwecken) - indruk wekken Er gibt sich gern cool. - Hij doet graag cool. |
Voorbeeldzinnen laden....