Vertalingen geben DE>NL
geben
werkw.
1) etw. aus der eigenen Hand zu jemand anderem gelangen lassen -
geven Gibst du mir bitte mal den Zucker? - Wil je mij de suiker aangeven? den Kindern etwas zu essen / trinken geben - de kinderen iets te eten / drinken geven Der Briefträger wollte mir deine Post nicht geben. - De postbode wilde mij mijn post niet geven. Er hat mir noch 1000 Euro für das alte Auto gegeben. - Hij heeft mij nog €1000,00 voor de oude auto gegeven. |
2) jemandem zukommen lassen -
geven Wer hat dir denn die Erlaubnis gegeben, das zu tun? - Wie heeft jou toch toestemming gegeven om dat te doen? |
3) deel van de uitdrukking: lenen Kannst du mir übers Wochenende dein Auto geben? - Kan ik jouw auto lenen voor het weekend? |
4) organisieren, veranstalten -
organiseren , houden 5) etw. in etw. tun oder zu etw. hinzufügen -
doen den Teig in eine Kuchenform geben - het deeg in de taartvorm doen Ich gebe oft Senf in die Salatsoße. - Ik doe vaak mosterd in de slasaus. |
6) etw. / jemanden aus einem bestimmten Grund zu etw. / jemandem bringen -
geven Im Urlaub gebe ich den Hund meiner Mutter in Pflege. - In de vakantie verzorg ik de hond van mijn moeder. das Auto zur Reparatur in die Werkstatt geben - de auto voor reparatie naar de garage brengen |
7) das Telefon an jemand anderen weitergeben, der das Gespräch fortführen soll -
(aan)geven Einen Augenblick, ich gebe Ihnen den zuständigen Kollegen. - Een ogenblik, ik geef u de daarvoor verantwoordelijke collega. |
8) zu Beginn eines Kartenspiels die Karten verteilen -
geven 9) deel van de uitdrukking: es gibt jemanden / etw. (=jemand / etw. existiert) - er is iemand / iets
Es gibt hunderte von Käsesorten. - Er zijn honderden soorten kaas.
|
10) deel van de uitdrukking: irgendwo / irgendwann gibt es jemanden / etw. (=jemand / etw. ist vorhanden, vertreten) - krijgen
Im Internet gibt es keine Privatsphäre. - Op het internet krijg je privésfeer.
|
11) deel van de uitdrukking: es gibt etw. (=etw. geschieht, tritt ein, entsteht) - krijgen
wenn es wieder Streit gibt - als er weer eens ruzie is
|
Was gibt's? (=was willst du von mir, was ist los?) - wat is er?
|
12) deel van de uitdrukking: es gibt etw. zu + Infinitiv (=es ist möglich oder nötig, etw. zu tun) - er is iets
Was gibt es noch zu beachten? - Waar moet nog op worden gelet?
|
13) deel van de uitdrukking: es jemandem geben (=jemanden verprügeln, sich an jemandem rächen) - ervan langs geven
Denen haben wir's ordentlich gegeben! - Die hebben we er eens goed van langs gegeven!
|
14) deel van de uitdrukking: etw. von sich geben (=mit seiner Stimme Laute produzieren, etw. sagen) - iets zeggen
erstickte Laute / ein Krächzen von sich geben - verstikkende stilte / een hees geluid uiten
|
15) deel van de uitdrukking: etw. gibt sich (=etw. hört auf, lässt nach) - verdwijnen
Die Schmerzen gaben sich bald wieder. - De pijn kwamen snel terug.
|
16) deel van de uitdrukking: sich irgendwie geben (=versuchen, einen bestimmten Eindruck zu erwecken) - indruk wekken
Er gibt sich gern cool. - Hij doet graag cool.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
geben (ww.) | ronddelen (ww.) ; wegschenken (ww.) ; weggeven (ww.) ; voordoen (ww.) ; voorbinden (ww.) ; verstrekken (ww.) ; verschaffen (ww.) ; vergeven (ww.) ; verdelen (ww.) ; uitreiken (ww.) ; schenken (ww.) ; binnen gieten (ww.) ; overhandigen (ww.) ; ingeven (ww.) ; iemand iets toedienen (ww.) ; gunst verlenen (ww.) ; gunnen (ww.) ; geven (ww.) ; doneren (ww.) ; distribueren (ww.) ; cadeau geven (ww.) ; cadeau doen (ww.) |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `geben`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: AusgebenDE: aushändigenDE: auspackenDE: ausplaudernDE: ausstellenDE: austeilenDE: bereitstellenDE: besorgenDE: bevorrechtenDE: bevorzugenUitdrukkingen en gezegdes
DE: Laut
geben
NL: blaffenDE: keinen Laut von sich
geben
NL: geen geluid laten horenDE: den Abschied
geben
NL: ontslaanDE: Reis in einen Topf
geben
NL: rijst in een pan doenDE: ich gebe nichts auf seine Meinung
NL: ik hecht geen waarde aan zijn meningDE: etwas auf sich
geben
NL: gevoel van eigenwaarde hebbenDE: es einem
geben
NL: iemand van repliek dienen, iemand er van langs gevenDE: es gibt
NL: er is, er zijnDE: es gibt einen Gott
NL: er is een GodDE: es gibt Schnee
NL: er komt sneeuwDE: es gibt schönes Wetter
NL: het wordt mooi weerDE: das gibt es nicht
NL: dat is er niet NL: dat bestaat niet NL: dat gaat niet, daar is geen sprake vanDE: sich in etwas
geben
NL: zich schikken in ietsDE: das gibt sich schon
NL: dat komt wel in ordeDE: zu ge
gebener Zeit
NL: te zijner tijd