1. MWB
  2. Vertalen
  3. einschlafen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • einschlafen > EN • einschlafen > ES • einschlafen > FR
Vertalingen einschlafen DE>NL

einschlafen

werkw.
Uitspraak:  [ˈainʃlaːfən]

1) nicht mehr wach bleiben, beginnen zu schlafen - inslapen
Pst, das Baby ist gerade eingeschlafen! - Sst, de baby is net ingeslapen!

2) wegen schlechter Durchblutung vorübergehend gefühllos werden - slapen

3) wegen nachlassender Aktivität allmählich aufhören - verstommen, dood bloeden
einen Briefwechsel einschlafen lassen - een briefwisseling dood bloeden

4) sterben - inslapen
Nach langer Krankheit ist sie friedlich eingeschlafen. - Na een lange ziekteperiode is zij vreedzaam ingeslapen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
einschlafen (ww.) doodgaan (ww.) ; heengaan (ww.) ; in slaap vallen (ww.) ; indommelen (ww.) ; indutten (ww.) ; inslapen (ww.) ; insluimeren (ww.) ; kelderen (ww.) ; ontslapen (ww.) ; overlijden (ww.) ; sterven (ww.) ; verscheiden (ww.) ; wegzakken (ww.) ; zakken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `einschlafen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abkratzen
DE: abrutschen
DE: aus Zink
DE: dahingehen
DE: durchfallen
DE: durchrasseln
DE: eindämmern
DE: einnicken
DE: einpacken
DE: einsacken