Uitspraak: | [ˈzɪtə(n)] |
Verbuigingen: | zat (verl.tijd ) heeft gezeten (volt.deelw.) |
op de grond zitten - être assis par terre Ga zitten. - Assieds-toi. |
Zitten je schoenen lekker? - Tes chaussures te vont-elles bien? |
![]() (=afgelopen zijn) - être fini De vakantie zit erop. - Les vacances sont finies. |
![]() (=er is geen andere mogelijkheid) - Il n'y a pas d'autre choix. Er zit niet anders op dan opnieuw te beginnen. - Il n'y a pas d'autre choix que de recommencer. |