Vertaal
Naar andere talen: • isoleren > DEisoleren > ENisoleren > ES
Vertalingen isoleren NL>FR

isoleren

werkw.
Uitspraak:  [izoˈlerə(n)]
Verbuigingen:  isoleerde (verl.tijd ) heeft geïsoleerd (volt.deelw.)

1) materiaal zo aanbrengen dat kou, warmte of geluid minder goed naar binnen of naar buiten kunnen - isoler
je huis isoleren om energie te besparen - isoler sa maison pour économiser de l'énergie.

2) zorgen dat (iets of iemand) geen of heel weinig contact heeft met anderen - isoler
een patiënt isoleren omdat hij een gevaarlijke besmettelijke ziekte heeft - isoler un malade parce qu'il souffre d'une maladie contagieuse dangereuse

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
isoleren (ww.) conserver (ww.) ; emprisonner (ww.) ; garder (ww.) ; interner (ww.) ; isoler (ww.) ; rester neutre (ww.) ; retenir (ww.) ; tenir (ww.)
isoleren calorifuger ; formation de complexes ; isoler ; séquestration
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `isoleren`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: afscheiden
NL: afschermen
NL: afsluiten
NL: afsplitsen
NL: afzijdig stellen
NL: afzonderen
NL: apart zetten
NL: gevangen zetten
NL: interneren
NL: koudebestendig maken

Uitdrukkingen en gezegdes
NL: dubbel geïsoleerd FR: surisolé