het plezier

zelfst.naamw.

Uitspraak:

[pləˈzir]

prettig gevoel van blijheid en vrolijkheid - plaisir (le ~)

plezier hebben - s'amuser het doet me plezier dat... - cela me fait plaisir de voir que...

© K Dictionaries Ltd.

het plezier	belle humeur (v) ; cocasserie (v) ; contentement (m) ; délice ; divertissement (m) ; grande joie (v) ; humeur joyeuse (v) ; la joie ; plaisir (m) ; pulsion sexuelle (v) ; raillerie (v) ; sottise (v)
plezier	la satisfaction

Bronnen: interglot; Wikipedia; ICT-Woordenboek




NL: aardigheid
NL: behagen
NL: blijdschap
NL: gein
NL: genoegen
NL: genot
NL: jolijt
NL: jool
NL: keet
NL: leut

NL: plezier hebben FR: s'amuser, (spreektaal) rigoler
NL: plezier beleven aan FR: éprouver de la satisfaction de
NL: plezier hebben in FR: prendre plaisir à 
NL: niet voor zijn plezier uit zijn FR: ne pas être à  la noce