klok

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[klɔk]
Verbuigingen:	-ken (meerv.)

1) voorwerp waarop je kunt zien hoe laat het is - montre (la ~)

op de klok kijken - regarder l'heure

de klok terugdraaien/terugzetten (=naar een vorige toestand teruggaan) - revenir en arrière / faire machine arrière / revenir sur ses pas We moeten niet de klok terugdraaien, maar volgens moderne inzichten verder gaan. - Nous ne devons pas revenir sur nos pas, mais avancer, en nous basant sur des conceptions modernes.

biologische klok (=iets dat je natuurlijke ritme van slapen en wakker zijn regelt) - horloge biologique Als de zomertijd ingaat heb ik de eerste dagen last van mijn biologische klok. - Au début de l'heure d'été, mon horloge biologique me joue des tours pendant les premier jours.

Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. (=nergens is het beter dan thuis) - À chaque oiseau son nid semble beau.

2) groot bronzen instrument dat hard klinkt als erop geslagen wordt - cloche (la ~)

De pastoor luidt de klok. - Le curé sonne la cloche. Voordat de kerkdienst begint, luiden/beieren de klokken. - Avant le début du service religieux les cloches sonnent.

aan de grote klok hangen (=(iets) aan iedereen vertellen) - crier sur les toits

© K Dictionaries Ltd.

de klok (m)	cloche (v) ; horloge (v) ; pendule (v)
klok	calotte ; carillon (m) ; cloche ; générateur de cadence ; horloge ; première levée ; registre d'horloge ; rythme rythmeur ; temporisateur

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Wikipedia




NL: bel
NL: koekoeksklok
NL: pendule
NL: uurwerk

NL: staande klok FR: horloge à  gaîne
NL: de klok achteruit zetten FR: faire marche arrière
NL: klokke 10 FR: au coup de dix heures
NL: de klok rond slapen FR: faire le tour du cadran
NL: de klok slaat 10 FR: dix heures sonnent
NL: het is al ... wat de klok slaat FR: le vent est à  ...