Vertalingen juichen NL>ES
juichen
werkw.
Uitspraak: | [ˈjœyxə(n)] |
Verbuigingen: | juichte (verl.tijd ) heeft gejuicht (volt.deelw.) |
luid laten horen dat je blij bent -
dar gritos de alegría Het publiek juichte toen hun team gewonnen had. - El público daba gritos de alegría cuando su equipo había ganado. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
juichen (ww.) | vitorear (ww.) ; vociferar (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `juichen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: joelenNL: jubelen