Uitspraak: | [ˈkomə(n)] |
Verbuigingen: | kwam (verl.tijd ) is gekomen (volt.deelw.) |
Je komt op het juiste moment. - Llegas al momento justo. op bezoek komen - llegar de visita De buurman kwam ons vertellen dat hij gaat verhuizen. - El vecino nos vino a contar que se va a mudar. |
We kwamen onderweg zonder benzine te staan. - En el camino nos quedamos sin gasolina. komen te overlijden - llegar a morir Dat komt wel in orde. - Se arreglará. |
![]() (=dat zal niet gebeuren) - ¡Ni hablar! |
![]() (=wat een raar idee heb je) - ¿Cómo se te ocurre? Hoe kom je erbij dat ik niet zou willen meewerken. - Cómo se te ocurre que yo no quisiera colaborar. |
![]() (=iets ontdekken) - enterarse de algo Ik ben erachter gekomen dat hij me bedriegt met een andere vrouw. - Me he enterado de que me engaña con otra mujer. |
![]() (=je herinneren) - recordar Ik kan niet op zijn naam komen. - No recuerdo su nombre. |
![]() (=afkomstig zijn uit) - provenir de Die wijn komt uit Frankrijk. - Ese vino proviene de Francia. |
![]() (=veroorzaakt worden door) - deber a Ik heb paarse handen. Dat komt van/door de kou. - Tengo las manos moradas. Se debe al frío. |