Vertalingen uitstaan NL>EN
uitstaan (ww.) | to bear ; to bulge ; to endure ; to stand ; to stand out |
uitstaan | abide ; put up with ; suffer |
Bron: Wakefield genealogy pages
Voorbeeldzinnen met `uitstaan`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: aanzienNL: doorstaanNL: duldenNL: hardenNL: lijdenNL: makenNL: ondergaanNL: pikkenNL: tegoed hebbenNL: toelatenUitdrukkingen en gezegdes
NL: ik kan hem (het) niet
uitstaan
EN: I can't stand him (it)NL: zij heeft veel met hem uitgestaan
EN: she has gone through a great deal with himNL: ik heb niets met je uit te staan
EN: I have nothing to do with youNL: uitstaande rekeningen
EN: outstanding accounts