strak

bijv.naamw.

Uitspraak:

[strɑk]

1) zonder plooien, rimpels of bochten - taut, tense, tight

De vlaggen staan strak. - The flags are pulled taut. een strakke huid - tense skin strak schilderwerk - neat painting job

2) zonder versieringen - simple, austere, stern

een strak ingericht interieur - austere interior een strak design - a simple design

3) nauw aansluitend - rigid, fixed, tight

een strakke rok - a tight skirt

4) zonder de ogen te bewegen - fixed, set

iemand strak aankijken - to look at someone fixedly

© K Dictionaries Ltd.

strak

level ; vulgar ; unwavering ; uniform ; tight ; taut ; stiff ; stern ; star ; smooth ; set ; rigid ; rigid ; point blank ; petrified ; fossilized ; flatly ; flat ; fixed ; even ; crude ; coarse ; close by ; close ; bluntly ; clean-cut ; tightly ; strained ; straight ; stark

Bronnen: interglot; KNNV Botanical glossary; Vlietstra; Wakefield genealogy pages




NL: afgemeten
NL: effen
NL: egaal
NL: gelijk
NL: geslepen
NL: gespannen
NL: glad
NL: nauw
NL: nauwsluitend
NL: plat

Let op de verschillende spellingsvarianten in UK- en US-Engels: UK-spelling: fossilised US-spelling: fossilized

NL: strak aanhalen EN: tighten
NL: strak aankijken EN: look hard at
NL: strak gespannen EN: taut