het lid

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[lɪt]
Verbuigingen:	leden (meerv.)

1) iemand die bij een vereniging of een andere groep mensen hoort - member, player

lid zijn van een voetbalclub - be a member of a soccer club gemeenteraadslid - (municipal) council member

2) penis - limb, extremity

het mannelijk lid - manly pride

3) paragraaf van een wetsartikel of reglement - clause

artikel 10, lid 3 - Article 10, Clause 3

4) deel van de uitdrukking:

onder de leden hebben (=voelen dat je ziek wordt) - (feel) under the weather Ik heb griep onder de leden. - I've come down with a flue.

© K Dictionaries Ltd.

lid (ww.)	to cover
het lid	the willie ; the subsection ; the sod ; the rod ; the penis ; the paragraph ; the member ; the lid ; the dick ; the cock
lid	true joint ; acolyte ; supporter ; subsection ; partner ; paragraph ; member firm ; member ; limb ; joint ; full member ; associate ; article

Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Download IATE, European Union, 2017.




NL: aanhanger
NL: abonnee
NL: alinea
NL: deel
NL: deksel
NL: geleding
NL: gelid
NL: gewricht
NL: groepslid
NL: knoop

Let op; `cock` wordt wel in US-Engels gebruikt maar niet of zelden in UK-Engels. In UK-Engels gebruikt men `John Thomas` In US-Engels gebruikt men `cock / dick / johnson`

NL: lid worden van EN: join
NL: een arm in het lid zetten EN: reduce an arm
NL: uit het lid EN: out of joint
NL: uit het lid vallen EN: dislocate
NL: iets onder de leden hebben EN: be sickening for s.th.
NL: over al zijn leden beven EN: tremble in every limb