het lid

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[lɪt]
Verbuigingen:	leden (meerv.)

1) iemand die bij een vereniging of een andere groep mensen hoort - Mitglied (das ~)

lid zijn van een voetbalclub - Mitglied eines Fußballvereins werden gemeenteraadslid - Gemeinderatsmitglied

2) penis - Glied (das ~)

het mannelijk lid - das männliche Glied

3) paragraaf van een wetsartikel of reglement - Absatz (der ~)

artikel 10, lid 3 - Artikel 10, Absatz 3

4) deel van de uitdrukking: -

onder de leden hebben (=voelen dat je ziek wordt) - in den Knochen haben Ik heb griep onder de leden. - Ich habe eine Grippe in den Knochen.

© K Dictionaries Ltd.

het lid	der Deckel ; das Segment ; der Schwanz ; die Rute ; der Pimmel ; der Penis ; der Paragraph ; der Mitglied ; das Mitglied ; das Lid ; das Körperteil ; das Körperglied ; das Glied ; das Augenlid ; der Angehörige ; der Abschnitt ; der Absatz
lid	Abs. (Afkorting) ; Teilhaber ; ordentliches Mitglied ; Mitglied ; Junctura synovialis ; Internodium ; Börsenmitglied ; Articulatio ; Absatz

Bronnen: interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.




NL: aanhanger
NL: abonnee
NL: alinea
NL: deel
NL: deksel
NL: geleding
NL: gelid
NL: gewricht
NL: groepslid
NL: knoop

NL: lid van een geheim genootschap DE: Geheimbündler (der)
NL: lid van de raad DE: Ratsmitglied
NL: ik heb het in al mijn leden DE: es liegt mir in allen Gliedern
NL: (een ziekte) onder de leden (hebben) DE: in den Gliedern
NL: over al zijn leden (sidderen) DE: an allen Gliedern, am ganzen Leibe
NL: (de arm is) uit het lid DE: aus dem Gelenk
NL: zijn arm uit het lid vallen DE: sich beim Fallen den Arm verrenken
NL: weer in het lid zetten DE: wieder einrenken
NL: een fijn lid DE: (iron.) eine feine Nummer, ein schöner Kerl
NL: (je bent) me ook een mooi lid! DE: mir auch einer!