ontheffen (ww.)

ablehnen (ww.) ; abschieben (ww.) ; entbinden (ww.) ; entheben (ww.) ; Entlassen (ww.) ; erlassen (ww.) ; feuern (ww.) ; freisprechen (ww.) ; freistellen (ww.) ; suspendieren (ww.) ; verabschieden (ww.)

Bron: interglot




NL: bevrijden
NL: ontlasten
NL: ontslaan
NL: ontslaan van een verplichting
NL: uitsturen
NL: verzenden
NL: vrijstellen
NL: wegsturen
NL: wegzenden

NL: van een eed ontheffen DE: von einem Eide entbinden
NL: van de ouderlijke macht ontheffen DE: aus der elterlichen Gewalt entsetzen
NL: van het commando ontheffen DE: des Befehls entsetzen
NL: van zorgen ontheffen DE: der Sorgen entheben, überheben, von Sorgen befreien
NL: Iemand van zijn straf, schuld ontheffen DE: einem seine Strafe, seine Schuld erlassen