zich haasten

reflexief werkw.

Uitspraak:	[ˈhastə(n)]
Verbuigingen:	haastte zich (verl.tijd ) heeft zich gehaast (volt.deelw.)

proberen om iets snel te doen - eilen , beschleunigen , sich beeilen , drängen

Het is al laat, dus ik haast me naar het station. - Es ist schon spät, darum muss ich mich auf dem Weg zum Bahnhof beeilen.

© K Dictionaries Ltd.

haasten (ww.)	eilen (ww.) ; hasten (ww.) ; hetzen (ww.) ; jagen (ww.) ; sich beeilen (ww.) ; wetzen (ww.)
haasten (werkw.)	sich beeilen
haasten	beeilen

Bronnen: interglot; Wiktionary




NL: aanpoten
NL: ijlen
NL: jachten
NL: jagen
NL: opjutten
NL: opschieten
NL: overhaasten
NL: spoeden
NL: tot spoed aanzetten
NL: voortmaken

NL: Iemand haasten DE: einen drängen
NL: zich haasten DE: sich beeilen
NL: hij haastte zich (naar huis) DE: er eilte
NL: ik ben gehaast DE: ich habe Eile
NL: haast u langzaam DE: eile mit Weile
NL: haastje-repje! DE: mach schnell!
NL: (hij is) haastje-repje weggelopen DE: haste was kannste davongelaufen