grijpen

werkw.

Uitspraak:	[ˈxrɛipə(n)]
Verbuigingen:	greep (verl.tijd ) heeft gegrepen (volt.deelw.)

met de hand pakken - greifen , ergreifen

Ik greep hem bij zijn arm om niet te vallen. - Ich griff nach seinem Arm, um nicht zu fallen.

voor het grijpen liggen (=in grote hoeveelheid beschikbaar zijn) - zum Greifen nah sein De kansen liggen voor het grijpen. - Die Chancen sind zum Greifen nah.

(iets) voor het grijpen hebben (=makkelijk kunnen krijgen) - (etwas) zum Greifen nahe haben Die zwemster heeft de titel voor het grijpen. - Der Titel war der Schwimmerin zum Greifen nah.

om zich heen grijpen (=zich overal verspreiden) - um sich greifen De besmettelijke ziekte greep snel om zich heen. - Die ansteckende Krankheit griff schnell um sich.

gegrepen zijn door (iets) (=(iets) heel boeiend vinden) - (von etwas) ergriffen sein

© K Dictionaries Ltd.

grijpen (ww.)	erwischen (ww.) ; wegkappern (ww.) ; verwickeln (ww.) ; verhaften (ww.) ; pflücken (ww.) ; packen (ww.) ; kriegen (ww.) ; krallen (ww.) ; klemmen (ww.) ; greifen (ww.) ; grapschen (ww.) ; festnehmen (ww.) ; festhalten (ww.) ; festgreifen (ww.) ; fassen (ww.) ; fangen (ww.) ; erhaschen (ww.) ; ergreifen (ww.) ; erfassen (ww.) ; einpacken (ww.) ; eingreifen (ww.) ; anpacken (ww.) ; anfassen (ww.) ; abrupfen (ww.) ; abfangen (ww.)
grijpen (werkw.)	greifen ; ergreifen
het grijpen	das Arestieren
grijpen	Aufnehmen ; halten ; greifen

Bronnen: interglot; Wikipedia; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.




NL: aangrijpen
NL: aanklampen
NL: aanpakken
NL: aanrijden
NL: arresteren
NL: beetgrijpen
NL: beetnemen
NL: beetpakken
NL: bemachtigen
NL: graaien

NL: grijpen naar DE: greifen nach, (naar snelbewegend iets) haschen nach
NL: naar de pen, naar de wapens grijpen DE: zur Feder, zu den Waffen greifen, die Feder, die Waffen ergreifen
NL: om zich heen grijpen DE: um sich greifen
NL: naar z'n hoofd grijpen DE: sich an den Kopf greifen
NL: (door een drijfriem) gegrepen worden DE: erfaßt werden
NL: voor het grijpen liggen DE: zum Greifen nahe sein, (er in overvloed zijn) reichlich zur Hand sein