I de echt

zelfst.naamw. (m.)

Uitspraak:

[ɛxt]

deel van de uitdrukking: -

in de echt verbonden zijn (=getrouwd zijn) - verheiratet sein

in de echt treden (=trouwen) - (sich) vermählen

II echt

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ɛxt]

niet vals, geen namaak - echt , tatsächlich

echte parels - echte Perlen je echte naam - dein tatsächlicher Name

Het is net echt. (=het lijkt alsof het echt is) - Das sieht täuschend echt aus.

een echte held zijn (=een held zijn met alle eigenschappen van een held) - ein wahrer Held sein

III echt

bijwoord

Uitspraak:

[ɛxt]

werkelijk, heus - echt , wirklich , tatsächlich

Meen je dat echt? - Meinst du das wirklich? Ik heb het echt niet gedaan. - Ich hab es wirklich nicht getan. Die bloes is echt iets voor jou. - Diese Bluse ist wirklich etwas für dich.

© K Dictionaries Ltd.

echt (znw.)	die Trauung ; die Hochzeit ; die Heirat ; der Ehestand ; die Ehegemeinschaft
de echt	die Ehe
echt	pur ; wirklich ; wahrlich ; wahrhaftig ; wahr ; unverfälscht ; sicher ; rechtschaffen ; in der Tat ; gewiß ; geradeheraus ; einfach ; ehrlich ; das stimmt ; aufrecht ; allerdings ; authentisch ; wahrhaft ; original ; genuin ; Echt

Bronnen: interglot; A.M.T.S.; mwb; Wikipedia; lokaalnieuwsecht.nl




NL: authentiek
NL: beslist
NL: echtverbintenis
NL: eerlijk
NL: effectief
NL: geheid
NL: gewis
NL: heus
NL: huwelijk
NL: in hart en nieren

NL: echte parels DE: echte Perlen
NL: echt van kleur DE: farbecht
NL: (ik ben) echt geschrokken DE: recht erschrocken
NL: iets echt doms DE: etwas recht Dummes
NL: (het was) een echt genot DE: ein richtiger Genuß
NL: (dat is nog eens) een echte winter DE: ein richtiger Winter
NL: een echte Hollander DE: ein richtiger, kerniger Holländer
NL: een echte kunstenaar DE: ein richtiger, zünftiger Künstler
NL: echte (en onechte kinderen) DE: eheliche
NL: in de echt verbinden DE: ehelich verbinden