Vertalingen bibberen NL>DE
bibberen
werkw.
Uitspraak: | [ˈbɪbərə(n)] |
Verbuigingen: | bibberde (verl.tijd ) heeft gebibberd (volt.deelw.) |
beven -
zittern , bibbern bibberen van de kou - vor Kälte zittern bibberen van angst - vor Angst zittern |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
bibberen (ww.) | beben (ww.) ; bibbern (ww.) ; frieren (ww.) ; frösteln (ww.) ; schaudern (ww.) ; schnattern (ww.) ; vibrieren (ww.) ; zittern (ww.) ; zucken (ww.) ; zähneklappern (ww.) |
bibberen (werkw.) | beben ; zittern |
het bibberen | das Schlottern |
Bronnen: interglot; Wiktionary
Voorbeeldzinnen met `bibberen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: bevenNL: huiverenNL: klappertandenNL: kleumenNL: koulijdenNL: rillenNL: sidderenNL: trillenUitdrukkingen en gezegdes
NL: bibberen van kou
DE: zittern vor Kälte