Vertalingen babbelen NL>DE
babbelen
werkw.
Uitspraak: | [ˈbabələ(n)] |
Verbuigingen: | babbelde (verl.tijd ) heeft gebabbeld (volt.deelw.) |
veel kletsen voor je plezier -
schwatzen , plaudern , plappern gezellig zitten te babbelen - gesellig zusammensitzen und plaudern |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
babbelen (ww.) | faseln (ww.) ; unterhalten (ww.) ; tratschen (ww.) ; schwatzen (ww.) ; schnattern (ww.) ; sagen (ww.) ; plaudern (ww.) ; petzen (ww.) ; klönen (ww.) ; deklamieren (ww.) ; berichten (ww.) |
babbelen (werkw.) | schwätzen ; schwatzen ; plaudern ; plappern |
babbelen | plappern ; schwätzen |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Wiktionary
Voorbeeldzinnen met `babbelen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: kakelenNL: keuvelenNL: klappenNL: kletsenNL: kwebbelenNL: kwekkenNL: kwetterenNL: lullenNL: pratenNL: ratelen