Vertaal
Naar andere talen: • uitvaren > ENuitvaren > ESuitvaren > FR
Vertalingen uitvaren NL>DE
uitvaren (ww.) abfahren (ww.) ; abreisen (ww.) ; ausfahren (ww.) ; auslaufen (ww.) ; keifen (ww.) ; schelten (ww.) ; schimpfen (ww.)
het uitvarendie Abfahrt
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `uitvaren`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: afvaart
NL: afvaren
NL: donderen
NL: fulmineren
NL: kijven
NL: kwaadspreken
NL: tekeergaan
NL: uit de slof schieten
NL: van wal gaan

Uitdrukkingen en gezegdes
NL: tegen iemand uitvaren DE: (ook) einen zusammenschimpfen, einen anfahren