rauw

bijv.naamw.

Uitspraak:

[rɑu]

1) (van voedsel) niet gekookt of gebakken - roh

rauwe vis - roher Fisch

2) ruw en onaangenaam - schroff , heiser , rauh , wund

een rauwe keel - ein wunder Hals een rauwe stem - eine rauhe Stimme

© K Dictionaries Ltd.

rauw	roh ; grob ; rau ; wund

Bron: interglot




NL: bloederig
NL: hard
NL: onbehouwen
NL: ongebakken
NL: ongekookt
NL: ruw

NL: het rauwe vlees DE: (van wond) das blutige Fleisch
NL: rauwe wond DE: offene Wunde
NL: dat viel me rauw op het lijf DE: das überrumpelte mich