Vertaal
Naar andere talen: • planten > ENplanten > ESplanten > FR
Vertalingen planten NL>DE

planten

werkw.
Uitspraak:  [ˈplɑntə(n)]
Verbuigingen:  plantte (verl.tijd ) heeft geplant (volt.deelw.)

(planten en bomen) op een bepaalde plaats in de grond zetten - pflanzen
een appelboom planten - einen Apfelbaum pflanzen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
planten (ww.) aufziehen (ww.) ; ziehen (ww.) ; zeugen (ww.) ; umwandeln (ww.) ; umgestalten (ww.) ; umbauen (ww.) ; treiben (ww.) ; kultivieren (ww.) ; hervorbringen (ww.) ; heranziehen (ww.) ; heranbilden (ww.) ; hegen (ww.) ; fortpflanzen (ww.) ; erzeugen (ww.) ; einpflanzen (ww.) ; aufbauen (ww.)
planten (mv.) pflanzen (mv.)
het plantendie Vegetation ; die Bepflanzung ; die Anpflanzung ; das Anpflanzen ; das Anbauen ; der Anbau
planten einsetzen ; Windbluetler ; windbluetige Pflanzen ; Pflanzung ; pflanzen ; Pflanze
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.; Wiktionary


Voorbeeldzinnen met `planten`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
NL: aankweken
NL: aanplant
NL: aanplanten
NL: beplanting
NL: fokken
NL: genereren
NL: gewas
NL: groen
NL: in de grond zetten
NL: kweken