dom

bijv.naamw.

Uitspraak:

[dɔm]

1) als je geen goed verstand hebt - minderbegabt , dumm

Hij is te dom voor de oplossing van zo'n complex probleem. - Er ist zu dumm, die Lösung für so ein komplexes Problem zu finden. zo dom als een ezel - dumm wie Bohnenstroh

2) als je je verstand niet gebruikt - schwer von Begriff , blöd , dumm

een dom antwoord - eine dumme Antwort dom doen - sich dumm anstellen

je van de domme houden (=doen alsof je iets niet weet) - sich einen Dummen angehen lassen

© K Dictionaries Ltd.

dom (znw.)	die Kathedrale ; die Domkirche
de dom (m)	dumm ; der Dom
de dom	der Dom
DOM (Afkorting)	Übersee-Departement ; VOS (Afkorting) ; tote organische Substanz ; Speed (Afkorting) ; DOM (Afkorting) ; Dimethoxyamphetamin ; Dimethoxy-methylamphetamin
dom	stumpfsinnig ; töricht ; beschränkt ; Stumpf ; simpel ; närrisch ; Kesselgewoelbe ; Kesseldom ; idiotisch ; geistlos ; dusselig ; dumm ; doof ; blöde ; blöd

Bronnen: interglot; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.; mwb; Wikipedia




NL: achterlijk
NL: afgestompt
NL: bot
NL: breinloos
NL: domkerk
NL: flauw
NL: geesteloos
NL: hersenloos
NL: idioot
NL: kathedraal

NL: zo dom als het achtereinde van een varken DE: dumm wie Bohnenstroh
NL: zich van den domme houden DE: sich nichts merken lassen