draaien

werkw.

Uitspraak:	[ˈdrajə(n)]
Verbuigingen:	draaide (verl.tijd ) heeft, is gedraaid (volt.deelw.)

1) een ronde beweging geven of maken - führen , sich drehen , drehen , verdrehen

je autospiegeltje draaien om de weg beter te kunnen zien - den Autospiegel etwas verdrehen, um die Straße besser sehen zu können De aarde draait om de zon. - Die Erde dreht sich um die Sonne. De weg draait naar rechts. - Die Straße führt nach rechts.

2) werken - (sich) drehen , funktionieren , arbeiten , laufen

De motor draait. - Der Motor läuft. Dat bedrijf draait met verlies. - Der Betrieb arbeitet mit Verlust.

© K Dictionaries Ltd.

draaien (ww.)	stöbern (ww.) ; rieseln (ww.) ; rollen (ww.) ; rotieren (ww.) ; schwenken (ww.) ; sich drehen (ww.) ; sich herum drehen (ww.) ; sich wälzen (ww.) ; sichdrehen (ww.) ; strudeln (ww.) ; quirlen (ww.) ; säuseln (ww.) ; transformieren (ww.) ; umdrehen (ww.) ; umkehren (ww.) ; umwenden (ww.) ; verdrehen (ww.) ; wenden (ww.) ; winden (ww.) ; wirbeln (ww.) ; mit dem Kreisel spielen (ww.) ; ausreden (ww.) ; drechseln (ww.) ; drehen (ww.) ; eindrehen (ww.) ; herumdrehen (ww.) ; herumschwenken (ww.) ; herumwirbeln (ww.) ; heucheln (ww.) ; kehren (ww.) ; kreiseln (ww.) ; krümmen (ww.) ; kugeln (ww.) ; laufen (ww.)
draaien (werkw.)	drehen
draaien	Drehen ; Wenden ; Rotieren ; Drehmanöver

Bronnen: interglot; Horecagids; Wikipedia; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.




NL: cirkelen
NL: functioneren
NL: kantelen
NL: kenteren
NL: keren
NL: kolken
NL: omdraaien
NL: rollen
NL: ronddraaien
NL: rondtollen

NL: het draait me voor de ogen DE: mir dreht sich alles im Kopfe
NL: (welke film) draait er (deze week) DE: läuft
NL: (een nummer) draaien DE: (tel.) wählen