Vertalingen beletten NL>DE
beletten
werkw.
Uitspraak: | [bəˈlɛtə(n)] |
Verbuigingen: | belette (verl.tijd ) heeft belet (volt.deelw.) |
verhinderen -
hindern iemand beletten te spreken - jemanden am Sprechen hindern iemand de doorgang beletten - jemanden an Durchgang hindern |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
beletten (ww.) | entgegenarbeiten (ww.) ; zurückhalten (ww.) ; verhindern (ww.) ; vereiteln (ww.) ; unterbrechen (ww.) ; stören (ww.) ; hindern (ww.) ; hemmen (ww.) ; hemmem (ww.) ; erschweren (ww.) ; entgegenwirken (ww.) ; entgegentreten (ww.) ; blockieren (ww.) ; belästigen (ww.) ; behindern (ww.) ; beeinträchtigen (ww.) ; aufhalten (ww.) ; abhalten (ww.) |
beletten (werkw.) | hindern |
beletten | inhibieren ; verwehren ; verhindern ; sperren |
Bronnen: interglot; Wikipedia; Wiktionary; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `beletten`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: afhoudenNL: belemmerenNL: ervanaf houdenNL: lettenNL: remmenNL: stuitenNL: tegenhoudenNL: uitsluitingNL: verbiedenNL: verhinderenUitdrukkingen en gezegdes
NL: Iemand
beletten te werken
DE: einen an der Arbeit hindern, einen von der Arbeit abhaltenNL: Iemand de toegang
beletten
DE: einem den Zutritt verwehrenNL: wat belet u heen te gaan?
DE: was hindert Sie daran fortzugehen?